De stille strijd
Ik wil wel vechten maar weet niet waarvoor. Wat achter is niet omkijken, vooruit. Wat voor ligt een groot gapend gat en heel in de verte bij het einde, God. Het gat grijnst, je moet of je wilt of niet. Ik wil niet meer, het hoeft niet meer. Maar God is er ook en van hem moet je. Hij wil geen mensen die het opgeven. Het gat is als een sadist en schept behagen in mijn angst. Je durft niet, laf ben je. Zo iemand wil God helemaal niet. Je zegt goed te willen zijn maar ik weet beter. Je kunt het niet. Alleen God is goed en al wat je goed deed was eigenlijk van Hem. Dus jij bent niets, je kunt niets. Toch zul je moeten en wie weet hoe lang nog. Je wilt maar je kunt niet. Nou dan houdt alles toch op. Ik durf wel te stoppen omdat de dood mij niet meer bang maakt. Ik kijk hem aan en knipper niet eens met mijn ogen, de dood duurt maar heel even en dan zal het gat mij opvangen en vernietigen…
Het gat grijnst niet meer. Het is zo stil. Het is zo stil. Ik kijk over het gat en zie God heel ver weg. God hoort niet bij het gat. Geen grijns, geen sadist, geen dwang. Ik moet niet, ik mag en ik wil. Leven is moediger dan sterven. Ik hoef niet te vechten, ik weet de overwinning is er, en ook ik mag winnen en de dood weet dat.
Dit is geschreven door een trouwe bezoekster van de Bres, tijdens een zeer donkere periode in haar leven, zelf ervaren en beleefd. En deze God is er ook voor jou.